De kracht van de Surinaamse NGO’s

Dit voorjaar verbleef ik twee maanden met mijn gezin in Suriname. Samen met de Surinaamse non-profit consultant Bryan Rambharos zette ik een werkgroep op voor ruim twintig lokale NGO’s. Het doel van de werkgroep is om deze stichtingen en verenigingen te ondersteunen bij het diversifiëren van hun inkomstenbronnen. Tijdens mijn verblijf was de amnestiewet hét hot topic in Suriname. In deze blog beschrijf ik wat het aannemen van deze wet betekent voor de Surinaamse NGO wereld.

Nadat de kranten wekenlang vol hadden gestaan met de argumenten van zowel de voor- als de tegenstanders en er op radio en tv verhitte discussies hadden plaats gevonden, stemde begin april een grote meerderheid van het Surinaamse parlement voor de amnestiewet. Deze wet vrijwaart president Desi Bouterse van vervolging voor de Decembermoorden. Bouterse geldt als hoofdverdachte voor de vijftien executies die in 1982 zonder enige vorm van proces onder zijn bewind plaats vonden. Het slepende proces zou na vijf jaar juist zijn afronding naderen.

Suriname kreeg, zoals te verwachten viel, direct felle kritiek te verduren uit Nederland, dat zelfs de ambassadeur terug riep. De Surinaamse regering reageerde laconiek en liet gelijk weten hier niet warm of koud van te worden. Interessant was dat ook de tegenstanders van de amnestiewet in de media lieten weten dat de kritiek uit Nederland volledig misplaatst was. De oud-kolonisator, die Suriname de les dacht te kunnen lezen over mensenrechten? Tsja, ook ik begreep dat de reactie vanuit Den Haag, en zeker het toontje waarop, alleen maar koren op de molen van Desi was.

Interessanter vond ik het om te zien hoe de Surinaamse regering om zou gaan met de kritiek die op de amnestiewet werd gegeven door het maatschappelijk middenveld, waaronder veel religieuze instanties, diverse vakbonden en mensenrechtenorganisaties als Amnesty International.  

In een tv-interview op één van de Surinaamse kanalen, hoorde ik Minister van Buitenlandse Zaken en hardcore Bouterse aanhanger Winston Lackin doodleuk zeggen dat hij geen enkele boodschap aan de mening van deze organisaties had. Ze spraken immers alleen maar namens zichzelf en volgens hem vertegenwoordigden ze niemand. De interviewer nam genoegen met dit antwoord, maar ik schrok. Namens de regering zette Lackin het hele Surinaamse maatschappelijk middenveld bij het oud vuil. Hij zag niet in waarom deze organisaties een rol zouden moeten hebben bij beleidsvorming.

Dat vroeg maar mijn idee om een georkestreerd tegengeluid vanuit de maatschappelijke sector. Dit naast je neerleggen, zou gelijk zijn aan het accepteren van een parlementaire dictatuur. Dat tegengeluid kwam gelukkig ook in de vorm van een verklaring die groot werd gepubliceerd in de dagbladen. Het was een helder, genuanceerd en tegelijk toch gedreven stuk, dat duidelijk maakte wat de mening is van de Surinaamse NGO’s over dit onderwerp. Hieronder citeer ik drie passages uit die verklaring:

‘Wij zijn organisaties die, ongeacht welke regering dan ook aan de macht is, steeds blijven werken, in alle stilte of met luide trom, aan het verbeteren van het leven van alle mensen in Suriname, maar vooral van die mensen die geen eigen stem hebben, die niet gehoord worden, die niet voor zichzelf kunnen opkomen, of bewust worden uitgesloten of gediscrimineerd.’

‘En het zijn ook de niet-gouvernementele organisaties die zich al jaren sterk maken voor versterking van onze fragiele democratische rechtstaat door basisorganisaties te versterken, burgers leren te onderhandelen, te praten, hun recht op te eisen en hun plichten na te komen. Die op directere manier bijdragen aan het beleven van een democratische rechtstaat door fora te bieden aan mensen om hun mening te geven; dialoog propageren en daar ook de ruimte toe creëren. Die buurt, dorps- en gemeenschapsontwikkeling centraal blijven stellen, ook al worden zij keer op keer geconfronteerd met de gevolgen van een decennialange politieke cultuur gebaseerd op patronage en eigen belang; en de verregaande gevolgen van de periode van militaire overheersing.’

‘Velen beseffen misschien te weinig dat ons sociaal kapitaal een fikse deuk heeft gekregen, wantrouwen is gemeengoed geworden. Maar ook andere vanzelfsprekende democratische waarden, zoals kritisch burgerschap, vrije meningsuiting en rekenschap afleggen, hebben geleden.

De gebeurtenissen van de afgelopen weken hebben aan ons geknaagd, en dat doen ze nog: wij hebben gefaald om grote groepen burgers kritisch te maken, de waarde van mensenrechten van een ieder in te laten zien. Wij hopen dat ook alle andere organisaties, personen, instanties en partijen de hand in eigen boezem durven steken, aan beide zijden van de amnestielijn.’

Ik weet niet hoe het met u zit, maar deze teksten raken mij midden in mijn civil society hart. De aanleiding is triest, maar het levert wel een boodschap op die precies duidelijk maakt waar het bij maatschappelijke organisaties om zou moeten draaien. Een boodschap ook, die ik in Nederland al lang niet meer zo raak heb gehoord of gelezen. Na al het wollige gewouwel van de VFI’s en SBF’s van ons land, klinkt dit als muziek in mijn oren. Is het dan misschien zo, dat het eerst nodig is dat bepaalde basisrechten in het geding komen, voordat we als sector een vuist kunnen maken en helder kunnen communiceren?

Kort voor mijn vertrek naar Nederland had ik de kans om kennis te maken met de drijvende kracht achter de verklaring, Sharda Ganga. Ze is regisseur, toneelschrijver en directeur van Stichting Projekta, een NGO die zich richt op democratisering van bestuur, participatie en gendergelijkheid. Daarnaast is zij ook de voorzitter van het Netwerkoverleg, dat als een platform voor brancheoverleg dient. Sharda vertelde me over hoe de amnestiewet de verhoudingen binnen Suriname op scherp heeft gezet en hoe goed je op je tellen moet letten als NGO. Natuurlijk, er is democratie en je mag zeggen wat je wilt, maar de overheid deinst er niet voor terug om voor lastige partijen het leven heel moeilijk te maken. Ze vertelde me dat sommige organisaties de laatste tijd liever niet meer op de Nederlandse Ambassade komen voor overleg. Je zou er gezien kunnen worden en voor je het weet hoor je opeens in het ‘Nederlandse kamp’. En onder Bouterse is dat zo’n beetje het ergste stempel dat je opgeplakt kunt krijgen.   

Twee maanden wonen en werken in Suriname was niet alleen een mooie ervaring voor mij en mijn gezin; het maakte me ook weer eens te meer duidelijk dat werken in het maatschappelijk middenveld echt ergens over gaat. Over het samen werken aan een gezondere, eerlijkere en mooiere wereld. En dat we die overtuiging in Nederland misschien wel te vaak vergeten in onze sector, waardoor het ‘gewoon’ werk wordt in plaats van het nastreven van idealen. Ik hoop dat ik dat beeld vast mag houden. In ieder geval tot januari aanstaande, want dan ben ik weer terug in mi switi Sranan (mijn mooie Suriname) om de werkgroep af te ronden en aan alle deelnemers een certificaat uit te reiken.
(Deze blog verscheen ook als artikel in Vakblad Fondsenwerving, juni/ juli 2012)